Monkey with snuffbox, Meissen Porcelain Manufactory, design Johann Joachim Kändler, 1730–1733, h 48,0cm, porcelain, Rijksmuseum Amsterdam, BK-17492

Al sinds de eerste kennismaking in de zestiende eeuw had Aziatisch porselein een enorme aantrekkingskracht op Europeanen. Vorsten en andere welgestelden omringen zich graag met dit wonderlijke “witte goud”. Pogingen om de receptuur te ontrafelen mislukten en alchemisten zochten evenzeer naar deze sleutel als naar de steen der wijzen.

Een groot en bekend verzamelaar van Aziatisch porselein was de keurvorst van Saxen en koning van Polen, Augustus de Sterke (1670-1733), die tijdens zijn leven een verzameling weet op te bouwen van niet minder dan dertigduizend stuks Chinees en Japans porselein. Een mooie illustratie van zijn misschien wel ziekelijke verzameldrang, die hij zelf diagnosticeerde als Maladie de porcelaine, is een uitwisseling die in 1717 plaatsvond. In ruil voor een heel regiment soldaten ontving de Augustus de Sterke van Frederik Willem I van Pruisen (1688-1740) 151 stuks porselein, waaronder zestien grote vazen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist aan het hof van Augustus de Sterke uiteindelijk het recept voor Europees porselein wordt ontdekt door Johann Friedrich Böttger (1682-1719) en Ehrenfried Walther von Tschirnhaus (1651-1708). In eerste instantie wordt er roodbakkkend steengoed (afb. 1) geproduceerd. Met het ontwikkelen van een receptuur met daarin ook de essentiële grondstof kaolien volgde in 1709 het eerste echte recept voor Europese harde porselein (afb. 2), een product dat vanaf 1710 in Meissen in productie wordt genomen. 

 

De eerste producten die worden geproduceerd door de fabriek in Meissen wijken qua vormentaal nog niet veel af van de zo geliefde voorbeelden uit Azië. In het eerdergenoemde Böttger-steengoed worden bijvoorbeeld producten ontwikkeld die sterke gelijkenis vertonen met Yixing steengoed. In 1720 wordt Johann Gregorius Höroldt (1696-1775) aangesteld bij de Königlichen Porzellan-Manufaktur in Meissen en onder zijn leiding wordt veel van het porselein uit de fabriek gedecoreerd met chinoiserie voorstellingen. De uitgebreide koffieserviezen, vazen, kop- en schotels en andere producten die uit de ovens komen, komen niet alleen terecht in de privéverzameling van Augustus de Sterke, maar worden ook verspreid als diplomatieke giften (afb. 3) onder vorsten in heel Europa. Al gauw wordt er ook afgeweken van de Aziatische voorbeelden en onder leiding van beeldhouwer Johann Joachim Kändler (1706-1775) specialiseert de fabriek zich tevens in het vervaardigen van beelden, waaronder de meest prachtige dierfiguren (afb. 4). Levensgrote papegaaien, leeuwen en andere dieren vormen samen in het Japanische palais in Dresden een ware menagerie van porselein. Tot in de jaren ‘1750 domineren de producten die in Meissen worden ontwikkeld de Europese smaak op het gebied van porselein. 

Niet lang na de ontdekking in Dresden ontspringen er overal in Europa porseleinfabrieken. De eerste fabriek die volgt staat in Wenen. Eén van de medewerkers van de fabriek in Meissen loopt over en deelt het recept met de oprichter van de Weense fabriek, Claude Innocentius Du Paquier (1679-1751). De producten (afb. 5) van de Weense fabriek lijken sterk op die van de fabriek in Meissen. Ook in Frankrijk wordt volop geëxperimenteerd. De fabrieken in St. Cloud, Chantilly en Vincennes leggen zich toe op het vervaardigen van zogenaamd zacht porselein in de stijl van Aziatische voorbeelden, zoals het gewilde Japanse kakiemon porselein en voorbeelden uit de fabriek in Meissen. De fabriek in Vincennes komt onder koninklijk patronage te staan en nadat Lodewijk XV (1710-1774) ook een flink deel van de aandelen koopt, verhuist de fabriek naar het strategisch goed gelegen Sèvres (aan de Seine en op de route tussen Parijs en Versailles). In Sèvres wordt uiteindelijk ook het recept voor het harde porselein ontdekt en onder het toeziend oog van de beroemde maîtresse van Lodewijk XV, Madame de Pompadour (1721-1764), ontwikkelt de fabriek een geheel eigen stijl in lijn met de dan populaire Rococo.

De meest wonderlijke en decadente objecten (afb. 6) verlaten de fabriek, van vazen met handvatten in de vorm van prachtig gedetailleerde olifantenkoppen tot kandelaars met een reservoir voor potpourri. Waar Meissen eerder de grote inspirator was op het gebied van Europees porselein, is die rol vanaf de tweede helft van de 18e eeuw weggelegd voor Sèvres. Het aantal fabrieken breidt zich ondertussen steeds verder uit en overal in Europa worden porseleinfabrieken opgericht, vaak onder vorstelijk patronage, maar zeker niet altijd. Ook in de Holland worden vanaf 1759 in totaal vijf fabrieken opgericht in Weesp, Loosdrecht, Den Haag, Ouder-Amstel en Nieuwer-Amstel (afb. 7-9). Het Hollands porselein is echter geen lang leven beschoren en de laatste fabriek sluit in 1814 alweer haar deuren. 

Dankzij de industrialisatie kan porselein op steeds grotere schaal geproduceerd worden én groeit de doelgroep die zich hele serviezen of zelfs meerdere serviezen kan permitteren flink. Vanaf de negentiende en twintigste eeuw is er met name in de landen waar kaolien in de grond zit, zoals Duitsland en Tsjechië, sprake van een grote industrie met honderden productieplaatsen.