4. Rolwagen met figuren in een landschap, Jingdezhen, China, Overgangsperiode (Chongzheng-periode), ca. 1635-1650, h. 46,3 cm, porselein, Rijksmuseum, AK-NM-6678

Overgangsporselein dankt zijn naam aan de overgangsperiode van de Ming-dynastie (1368-1644) naar de Qing-dynastie (1644-1912) in het midden van de zeventiende eeuw. 1644 is het officiële beginjaar van de Qing, maar de periode van onrust, strijd en opstand duurde van circa 1620 tot circa 1685. Ondanks deze roerige periode, was de zeventiende eeuw een dynamische tijd voor de porseleinproducenten in de Chinese stad Jingdezhen. In de eerste jaren van de eeuw was de keizerlijke oven, de werkplaats die zorgde voor de grote bestellingen van het hof, nog een belangrijke factor. Vanaf 1608 stopte dat. De Ming-dynastie was in verval en het keizerlijke hof had geen geld meer om porselein te bestellen. Als gevolg daarvan zocht een groot aantal bekwame pottenbakkers en porseleinschilders ander werk, bij de particuliere producenten die werkten voor zowel binnenlandse als buitenlandse markten. 

Die binnenlandse markt groeide. Welvarende kooplieden namen graag de manier van leven over van de bestuurders-literaten, vanouds de klasse die het hoogst in aanzien stond en die bepaalde wat wel en wat niet goede smaak mocht heten. Liefde voor porselein hoorde daarbij en juist in deze tijd - wellicht onder invloed van die nieuw tot de elite toegetreden kooplieden - betrof dat porselein met onderglazuur blauw geschilderde voorstellingen, vaak scènes uit bekende verhalen, vaak ook voorzien van inscripties. Het porselein dat voor deze kopers werd gemaakt was van hoge kwaliteit, zowel wat betreft porselein en glazuur als schilderwerk in prachtige rijkgeschakeerde tonen blauw. De pottenbakkers en schilders die niet meer voor het hof hoefden te werken, voelden zich vrij om nieuwe vormen en decors te produceren voor hun nieuwe clientèle. Veel van deze voorstellingen waren gebaseerd op houtsneden, illustraties uit literaire werken, die nu op relatief grote schaal verkrijgbaar waren. Vaak werden de narratieve illustraties vergezeld door een inscriptie (afb. 1). De vrijheid was nog groter voor de stukken die naar Japan werden geëxporteerd, omdat uitzonderlijke vormen en vrij penseelwerk werden daar speciaal gewaardeerd werden (afb. 2).

Dit nieuwe porselein is later in de westerse literatuur bekend geworden als overgangsporselein. Ondanks dat het aanvankelijk gemaakt werd voor de Chinese markt, kwam het ook in Nederland terecht, maar dat duurde geruime tijd. Na verschillende conflicten met China om toegang tot handel af te dwingen, had de VOC in 1624  een handelsvestiging op Taiwan (Formosa) weten op te richten, vlakbij China. Hier brachten Chinese jonken handelswaar, zowel bestemd voor de inter-Aziatische handel van de VOC (met name zijde voor Japan), als voor de retouren naar Nederland, waarvan porselein een aanzienlijk deel uitmaakte. De Zuid-Chinese handelaren voerden vooral kraakporselein (voornamelijk gemaakt voor de export) aan, maar uit de VOC-administratie blijkt wel dat ook de Nederlanders zagen dat er in China iets nieuws en bijzonder fraais gemaakt werd. De handel in de Zuid-Chinese zee werd beheerst door een netwerk van Chinese handelaren dat geleid werd door de Zheng-familie. Steeds weer werd deze Chinese contactpersonen gevraagd dit nieuwe porselein te leveren. Het gebeurde uiteindelijk pas in 1635. Blijkbaar werd het toen pas aantrekkelijk voor hen om dit porselein te leveren.

 

In grote lijnen kwam hetzelfde overgangsporselein dat in China werd verkocht ook naar Formosa om van daaruit over de wereld verspreid te worden. Chinese klanten waren echter kieskeuriger dan de Europese kooplieden en bovendien streefden deze laatste in de regel naar een zo laag mogelijke inkoopprijs. Hierdoor moet er wel een verschil in kwaliteit en exclusiviteit zijn ontstaan tussen wat de Chinese kooplieden in Taiwan aangeboden en wat in China bleef. Bovendien zijn er meer stukken met inscripties in Chinese collecties dan in (oude) Europese collecties – ook dat wijst op een licht onderscheid in het assortiment voor de binnenlandse en buitenlandse markt. Een bijzondere groep vormen de stukken met Europese vormen. Het is vooral tafelgoed, zoals bierpullen, schenkkannen, peper-en zoutvaten, en kandelaren, die in Europa in tin en zilver werden uitgevoerd. Vanaf 1635 lukte het VOC-dienaren en porseleinhandelaren om houten modellen te sturen die precies werden nagevolgd door de Chinese pottenbakkers. Deze stukken met Europese vormen waren speciaal voor de export vervaardigd, maar gedecoreerd met de voorstellingen zo typerend voor overgangsporselein (afb. 3). Uit een brief van de VOC-bewindhebbers aan de kooplieden op Formosa uit 1635 kunnen we opmaken welke decoraties wel en welke niet gewenst waren. Europese bloemen verkochten niet, maar Chinese voorstellingen wel: ‘curieus ende cunstich […] beschildert, met Chinese personagien te voet en te paerde, wateren, lantschappen, plaijsier huijsen, hun vaertuijch, vogelen ende gedierte […]’.

Een zeer veel voorkomende vorm in het overgangsporselein is de rolwagen, een cilindrische vaas met een wijde mond (afb. 4). Dit is een Chinese vorm die in deze periode is ontstaan. Zijn rechte wand en het flinke oppervlak daarvan leent zich goed voor de fraaie beschildering waar deze periode beroemd om is. Rolwagens waren ook in Nederland geliefd en – zo blijkt uit boedelinventarissen –  kostbare stukken. 

De verhalende afbeeldingen op overgangsporselein inspireerden ook Hollandse pottenbakkers: veel Delfts aardewerk verwijst hiernaar in haar decoratie. 

Literatuur

Richard Kilburn, Transitional wares and their forerunners [± 1500-1680], Hong Kong 1981

Stephen Little, Chinese ceramics of the transitional period: 1620-1683, New York 1683

Michael Butler, Margaret Medley, Stephen Little, Seventeenth-century Chinese porcelain from the Butler family collection, Alexandria, 1990

Cynthia Viallé, ‘The records of the VOC concerning the trade in Chinese and Japanese porcelain between 1634 and 1661’ Aziatische Kunst  22/3 (1992), pp. 7-34.

Julia B. Curtis; with an essay by Stephen Little, Chinese porcelains of the seventeenth century: landscapes, scholar's motifs and narratives, New York, 1995

Michael Butler, Julia B. Curtis, Stephen Little; with essays by Qianshen Bai, Yibin Ni, Evelyn S. Rawski, Treasures from an unknown reign: Shunzhi porcelain 1644-1661, Alexandria, 2002

Dawn Odell, ‘Porcelain, Print Culture and Mercantile Aesthetics’, in The Cultural Aesthetics of Eighteenth-Century Porcelain, eds A. Cavanaugh and M. E. Yonan (Farnham: Ashgate, 2010), pp. 141–158

Teresa Canepa, Jingdezhen to the world: the Lurie collection of Chinese export porcelain from the late Ming dynasty, London, 2019

Teresa Canepa and Katharine Butler, Leaping the dragon gate: the Sir Michael Butler collection of seventeenth-century Chinese porcelain, Londen, 2021

Willemijn van Noord, ‘Between script and ornament: Delftware decorated with pseudo-Chinese characters, 1660-1720,’ Journal of Design History 34 (1), 2021, pp. 1-20