Gelobd bord met heggen, vogels en de 'drie vrienden van de winter', c. 1670-1690, porselein, Rijksmuseum Amsterdam

Lang voor de ontwikkeling van porselein goed op gang kwam in Japan, bestond er al een rijke geschiedenis in de productie van keramiek. De vroegste voorbeelden stammen uit duizenden jaren voor het begin van onze Europese jaartelling, maar de productie kwam pas grootschaliger op gang tijdens de Kamakura-periode (1192–1333) toen in Seto, nu Aichi prefactuur, een keramiekindustrie ontstond.

Gelijk met de opkomst van de theecultuur en het groeiende belang van de daarmee samenhangende ceremonie (chanoyu), groeide de invloed van de theemeesters. Zij kozen welbewust specifieke objecten die tijdens de theeceremonie gebruikt, gewaardeerd en bediscussieerd werden en vervulden daarnaast ook de rol van handelaar. In de loop van de zestiende eeuw werd Koreaanse keramiek, sterk contrasterend met Chinees porselein in onregelmatigheid van vorm en ruwheid van het oppervlak, erg gewild. Zo gewild dat tijdens de Japanse Invasies (1592-1598) Koreaanse pottenbakkerfamilies als krijgsgevangen naar Japan werden gebracht om de productie van dergelijke voorwerpen op eigen bodem te realiseren (zie De Koreaanse pottenbakkers in Japan). Zowel de groeiende theecultuur als de komst van de Koreaanse pottenbakkers zijn van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de Japanse keramiek. Enkele belangrijke regio’s voor de vervaardiging van steengoed zijn Seto, Karatsu, Bizen en Kyoto (afb. 1).

Aan het begin van de Edo-periode (1603–1867) werd er voor het eerst porselein geproduceerd in Japan. Deze ontwikkeling vond plaats in en rond de stad Arita, nu Saga prefactuur, vlakbij de stad Karatsu, waar veel van de Koreaanse pottenbakkers zich hadden gevestigd. In deze regio werd porseleinklei gevonden, dat, in combinatie met de kennis van de Koreaanse pottenbakkers, de vervaardiging van porselein mogelijk maakte. Dit vroege, Japanse porselein staat bekend als shoki-Imari (vroeg-Imari) genoemd naar de haven vanwaar de voorwerpen werden verscheept. Het werd geproduceerd voor de binnenlandse markt en is dan ook zeer weinig in Nederlandse collecties aanwezig. De decoraties zijn voornamelijk in onderglazuur kobaltblauw, geïnspireerd op Chinese voorbeelden of met een eigen, Japans karakter (afb. 2). Al gauw waren de pottenbakkers ook in staat porselein met celadon, kobalt- en ijzerhoudende glazuren te maken. De vroege stukken zijn te herkennen aan een kleine voetring, een expressieve decoratie en een vrij dik glazuur.

De ontwikkeling en de export van het Japanse porselein, al enige tijd onderweg binnen de inter-Aziatische markt, kreeg een impuls dankzij de binnenlandse onrust in China gedurende de overgang van de Ming- naar de Qing-dynastie (resp. 1368-1644 en 1644-1912). Vanaf de jaren 1640 werd het Japanse kleurenpalet verrijkt met overglazuur emails. Een techniek die was meegebracht door Chinese pottenbakkers, die de roerige situatie ontvluchten. Ook de Nederlandse handel in Chinees porselein ondervond grote hinder als gevolg van deze burgeroorlog. De porseleinproductie in Japan was inmiddels welbekend en bood een goed alternatief, waardoor de Hollanders vanaf halverwege de zeventiende eeuw op grotere schaal via de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en  via de privéhandel de verloren Chinese koopwaar compenseerden met Japanse producten. 

Porselein met een blauw-witte decoratie bleef populair en werd grootschalig geproduceerd. Vanaf tweede helft van de zeventiende eeuw betekende de doorontwikkeling van de Japanse industrie dat er uitzonderlijk porselein gemaakt kon worden. Vroege, vrij lichte emailkleuren werden gebruikt op het shoki-Imari, terwijl het Kutani goed werd voorzien van dikkere, heldere kleuren. De eerstgenoemde ontwikkelden zich al vlug in verfijndere, meer doorschijnende emails zoals te zien op het hoogwaardige Kakiemon porselein uit Nangawara, dat zich onderscheid door een melkwitte scherf voorzien van een dun glazuur met een zijdeachtige glans (afb. 3). Een hoogtepunt is het Nabeshima porselein. Onder leiding van de gelijknamige clan werd zeer verfijnd porselein geproduceerd, exclusief voor gebruik door het shogunaat in Japan (afb. 4).

Op de Europese markt wonnen uiteindelijk voorwerpen voorzien van gekleurde decoraties aan populariteit. Het Japanse porselein dat in Europa bekend staat als Imari, met een onderglazuur blauwe decoratie en meestal rode, groene, gouden en zwarte emails, werd in de tweede helft van de zeventiende eeuw en in de achttiende eeuw veel geëxporteerd. 

De opening van Japan aan het begin van de Meiji-periode (1868-1912) betekende een influx aan buitenlandse technologie en kennis en tegelijkertijd een grote druk op de snel veranderende Japanse samenleving en traditionele productieprocessen. Het wegvallen van de brede heersende klasse van daimyo en samurai-families veroorzaakte een gat in de afzetmarkt van de pottenbakkers. Gestimuleerd door de nieuwe regering werd de exportmarkt gezien als de oplossing. Hoogwaardige keramische stukken werden gepresenteerd op talloze wereldtentoonstellingen, wat de Europese en Noord-Amerikaanse fascinatie voor deze ‘exotische’ Japanse voorwerpen aanwakkerde. Goed in de smaak viel het Satsuma, een crèmekleurig aardewerk dat – naar buitenlandse smaak – rijkversierd werd met kleurrijke decoraties en veel goud (afb. 5). Een terughoudender voorbeeld is het Hirado porselein, dat al sinds de achttiende eeuw werd geproduceerd in Mikawachi. De hagelwitte scherf is typisch gedecoreerd in blauw-wit al dan niet in combinatie met een reliëfversiering. De verregaande veranderingen die de Meiji-periode met zich meebracht bood ook de mogelijkheid tot de ontwikkeling van een persoonlijke stijl, met bijbehorende individuele roem. Een voorbeeld hiervan is de pottenbakker Miyagawa Kozan. 

Literatuur

Complete catalogue of Shibata collection, The Kyushu Ceramic Museum, 2019

Fitski, M., Kakiemon Porcelain: a Handbook, Leiden: Leiden University Press; Amsterdam: Rijksmuseum, 2011

Impey, O., The early porcelain kilns of Japan: Arita in the first half of the seventeenth century, Oxford: Clarendon Press, 1995

Impey, O., Japanese export porcelain: catalogue of the collection of the Ashmolean Museum, Oxford, Leiden: Hotei Publ., 2002

Jahn, G., Meiji ceramics: the art of Japanese export porcelain and satsuma ware 1868-1912, Stuttgart: Arnoldsche, 2004

Jörg, J.A., Fine & Curious. Japanese Export Porcelain in Dutch Collections, Leiden: Hotei Publ., 2003 

Jones, M. en Cort, L.A. (Eds.), Ceramics and modernity in Japan, Abingdon, Oxon; New York, NY: Routledge, 2020